Mijn Jeugdstory.
Een mooi verhaal van Fred Knol
De gaarkeukens op het Magalhaensplein heb ik nog gekend en na de sloop van die dingen speelden we graag op de zand- en modderhopen daar; dus moeder kwaad
zoals we eruit zagen.
Tot mij 23e heb ik in de Vasco da Gamastraat gewoond en heel erg veel op uw website gaf mij dus een schok van herkenning.
Fantastisch gewoon, ik heb er nog heel veel zaken op na te zoeken zoveel gegevens bevat uw site en de links naar andere.
Geweldig, ik ga op zoek naar materiaal/herinneringen en neem aan dat ik dat aan u kan sturen?
Ja, en dan de rest van de story; mijn story (althans gedeeltelijk, want ik kan er ook wel een boek over schrijven)
De rijwielstalling annex fietsenmaker van H. Spoelder.
Voormalig pand van H.Spoelders Hoofdweg 226 Nu Sinbad
Deze zaak bevond zich destijds op de Hoofdweg, een stuk of zes huizen van de hoek van de Willem Schoutenstraat.
Dan wel aan de kant waar jullie ook gewoond hebben, dus aan de achterkant uitkijkend op de achterkant van de huizen van de Hudsonstraat.
Ik schat zo dat het in de buurt van nummer 224 was.
Woonkaart van winkeliers die er voor H .Spoelders in zaten
Mijn vader had daar zijn fiets gestald en liep iedere morgen van de Vasco da Gamastraat, via de Cabotstraat, Magelhaensplein, een stukje
Hudsonstraat en dan rechtsaf door de Willem Schoutenstraat naar de Hoofdweg.
Sloeg dan links af en kwam iets verderop bij Spoelder.
En van H.Spoelders zelf Rijwielzaak Hoofdweg 226
Het staat mij nog goed voor de geest dat het stukje Hoofdweg vanaf de hoek Willem Schoutenstraat tot de zaak van Spoelder, een heel breed
trottoir had, maar direct naast de ingang van Spoelder begonnen er voortuintjes met een betonnen rand er omheen en werd het trottoir ter plekke
daardoor ook smaller.
Spoelder zette de af te halen fietsen van de klanten meestal vast buiten en hij zette ze ook wel eens tegen die betonnen rand.
Spoelder zijn voorletter was H. en aangezien zijn zoon Han later ook in de zaak kwam werken, neem ik aan dat zijn vader ook
Han heette, maar dat weet ik dus niet zeker.
De fietsenstalling was een heel lange en smalle pijpenla-achtige ruimte met een looppad en aan de rechterzijde een soort diepe stelling
waarop ook fietsen geplaatst werden. Dus onder stonden fietsen en erboven ook. Ik zie hem de fietsen er nog op en af tillen.
Het was een vrij donkere ruimte die spaarzaam verlicht werd en waar je altijd op z'n kant doorheen moest omdat ook in het looppad altijd fietsen
stonden voor de stalling of voor reparatie.
Halverwege het pand was een werkplaatsje aan je linkerhand en daar werden de reparaties gedaan, de moppen getapt en gerookt tot je de lucht daar kon snijden.
Als je iets bij Spoelder moest kon je er gerust een uurtje of meer voor uittrekken, want je kwam altijd in dat werkplaatsje terecht en hij nam alle tijd om
je aan je boodschap te helpen.
Toen zijn zoon Han er later bijkwam werd het nog erger.
Spoelder had altijd een donkerblauw of zwart kalotje op een kort geknipte en vrijwel kale grijze,vrij dikke kop.
Hij was ook nogal gezet van postuur en tamelijk groot.
Verder liep hij altijd in een blauwe overall.
Spoelder was de goedheid en gemoedelijkheid zelve en had altijd verhalen en moppen.
Ik stond dan voor een of ander boodschapje bij hem in de werkplaats en dan stak ie weer van wal.
Het eeuwige sigaretje aan, met zijn ogen knijpend om de rook eruit te houden, tenminste als hij iets aan een fiets deed, want anders had hij de
peuk gewoon vast en onder het moppen tappen draaide hij die peuk dan vaak met het brandende eind naar zich toe en stond ie er met
samengeperste lippen tegen te blazen, met een ernstig gezicht er overheen kijkend naar mij en zeggend "knolletje-knolletje", terwijl hij dan
ondertussen stond uit te vinden of ik wel in de gaten had dat ie mij in de zeik stond te nemen.
Mijn vader was loodgieter / elektricien en had zijn fiets in de stalling bij Spoelder.
Hij was dus een vaste klant. Ieder morgen en ieder avond kwam hij bij Spoelder om de fiets te brengen of te halen.
Soms bracht ik de fiets voor hem naar Spoelder en dan was het er zo vol in het pad dat ik er nergens mee heen kon, maar dan kwam er een arm uit
het schemerdonker en pakte de fiets aan om hem naar z'n vaste plaats te brengen.
Toen ik zestien werd wilde ik natuurlijk een brommer hebben.
Verschillende buurjongens hadden een brommer, dat waren meest "herenbrommers" zoals bijvoorbeeld een Batavus of Zundapp.
Maar wij hadden het thuis niet erg ruim (en dat is nog eufemistisch uitgedrukt) dus ik moest zelf maar voor een brommer dokken.
Ik geloof dat ik op die leeftijd net een krap halfjaartje in het leerlingstelsel van de Plaatselijke Telefoon Dienst (PTD) in de
Nova Zemblastraat werkte, dus had ik een paar centen om handen.
Mijn vader zou Spoelder polsen of die een brommertje voor mij wist.
Nou op een gegeven moment wist ie er een, het was een Kaptein Mobylette, met een klein tankje in de buis onder het zadel.
Ik heb er ook nog een fotootje van.
Kapitein Mobylette http://www.youtube.com/watch?v=iQVLVd_KyEI
Je had ook van die Mobylettes met een grote tank vooraan, gewoon onder het stuur, Eigenlijk had ik die dan nog liever gehad.
Enfin, het was maar half en half naar mijn zin, want ik had meer zo'n herenbrommer in gedachte, maar ja, die kostte ook "herengeld".
Ik kocht het Mobyletje dan toch maar voor de somma van zestig gulden.
Een maand voordat ik zestien werd had ik dus een brommer, maar mocht er nog niet op rijden van mijn ouders omdat ik moest wachten tot ik jarig was en dus 16 jaar.
Die brommer heeft heel wat te verduren gehad en het is een wonder dat ie nog bleef rijden.
Ik ging er wel elke dag mee heen en weer naar de Nova Zemblastraat.
Hoe vaak ik die motor niet uit elkaar heb gehaald weet ik niet, maar de tapeinden van de cilinder waren op een gegeven moment dol van het in en uitdraaien.
Toch heb ik daar veel van geleerd en mijn ervaring opgedaan met motoren.
Het afstellen van de voorontsteking, zuigerveren vervangen, ontkolen, storingen oplossen.
De bougiekabel werd gewoon met een clipje op de bougie gedrukt, terwijl het heel gebruikelijk was dat daarvoor een bakelieten bougiekap werd gebruikt.
Op een gegeven moment rijd ik op mijn Mobylettje en begint ie wat te haperen en stotend te rijden.
Zonder nadenken buig ik mij al rijden voorover om te controleren of de bougieaansluiting wel goed zat en pak ik zonder meer die clip vast.
Nou, dat was onvoorstelbaar wat een rot klap ik toen kreeg, ik ging zowat plat met de hele zaak.
Het nadeel van zo'n clip, dus.
Door schade en schande wordt men wijs, ik heb in de loop van de jaren veel gehad aan de lessen opgedaan met dat eerste brommertje.
Vaak keek ik met een schuin oog en een verlekkerde blik naar de herenbrommer van anderen en heb ook wel eens op het punt gestaan om een mooie
Batavus aan te schaffen, maar daar heb ik de tijd eigenlijk niet voor gehad, want twee maanden voor ik achttien werd kocht ik een motor van een
collega bij de PTD.
Het was een Maico 200cc tweetakt, een redelijk snelle rakker met een opgebogen uitlaat en genopte banden omdat er ook terrein mee werd gereden.
Maico 200 cc
Met een oefenvergunning ben ik er toen op los gegaan, veel beter dan een brommer en ik heb zelfs op die eigenste Maico afgereden en gelijk geslaagd.
Lessen heb ik nooit gehad, dat kon toen nog.
De proeve van bekwaamheid in de motortechniek moest ik plotseling afleggen toen mijn vriend/collega bij de PTD, Jan Schuurbiers, op een avond
om half twaalf bij mij voor de deur stond met de vraag of ik hem zou kunnen helpen met een probleem aan de brommer van zijn vader.
Die vader had een Kaptein Mobylette met grote tank en die had hij op enige tijd gekocht van mijn vader.
Mijn vader kocht toen namelijk een Berinibrommer.
Wel, die Mobylette dus, bleek, nadat ik natuurlijk met mijn vriend in de Wilhelminastraat, waar hij met z'n ouders woonde, was aangekomen, finaal uit
elkaar te liggen; althans, de motor.
Een bijkomend probleem was, dat z'n ouders de volgende dag op vakantie zouden gaan naar Oisterwijk in Brabant en wel OP DIE BROMMER.
Dat was natuurlijk een fiks end rijden vanuit Amsterdam.
Maar lefgozer die ik als jonge hond natuurlijk was zei met een staalhard gezicht dat ik een en ander nog wel even in orde zou maken.
Dus ik, gewapend met al mijn uit ervaring opgedane kennis, die motor aangepakt en zo goed mogelijk volgens de juiste regels in elkaar gezet en
de ontsteking afgesteld.
Om halftwee 's nachts was het klaar en hebben we met z'n tweeën de brommer vanaf de tweede etage langs een smalle trap naar de straat
gezeuld om daar het moment suprème te beleven. Ik ging zitten om hem aan te fietsen, hij sloeg na enig proberen aan en liep.
De volgende dag (een paar uur later dus), vertrok z'n vader erop naar Oisterwijk en is er zonder mankeren gekomen en na de vakantie weer terug ook.
Ik was geslaagd!
Drachten, 7 juli.2008
Fred Knol.
Ik spreek dan over de jaren '50 en ik was toen ongeveer twaalf of dertien toen ik de melkboer hielp.
Dat mocht ik iedere week zaterdag en het was een geweldig uitje waar ik ook nog iets mee verdiende.
De melkboer in casu was een zekere Dries, in mijn beleving toen, zo rond de veertig vijfenveertig jaar.
Hij werkte voor de melkzaak van Van Ooijen, schuin tegenover de Bethelkerk in de Vasco da Gamastraat.
Op dat stukje zat kapper van Ginkel, op of vlak naast het hoekje van de Vasco da Gamastraat en de Cabotstraat.
Verderop, meer naar de uitspringende hoek, zat drogisterij Henskes, en in het stukje dat een beetje naar voren springt,zat de melkzaak
van Van Oijen, eigenlijk haaks op de andere winkels, zodat hij het verlengde van de Vasco da Gamastraat in keek, in de richting van de Cabotstraat
en het korfbalveld.
Midden voor het korfbalveld woonde ik.
Ik herinner mij heel goed dat bij de melkwinkel van Van Ooijen vaak een auto van de IJscentrale van de Karperweg kwam om ijs te brengen.
Dat waren langwerpige vierkante zware staven ijs die werden uit die dampende vrachtauto gehaald door mannen die een soort cape met een capuchon
droegen en die brachten de staven ijs op hun schouder naar binnen.
Daar werden ze in een grote koelcel van de melkzaak gelegd en was de koeling dus weer voor een week geregeld.
Ik was met mijn moeder mee en we gingen ook naar de drogist.
In die zaak stond meteen rechts bij binnenkomen in een hoekje bij de toonbank,een grote zak of vat waspoedervlokken en die kon je er zo uitscheppen.
Terwijl mijn moeder haar boodschap deed, zag ik kans om van de "ouweltjes" te snoepen die daar zo ruimschoots voor handen waren, maar dat bekwam
mij natuurlijk niet zo denderend en toen ik op keek stonden de drogist en mijn moeder allebei met een grijns op mijn reactie te wachten.
Die zal waarschijnlijk hebben bestaan uit een heel vies gezicht.
In het vervolg liet ik de zeepvlokken dus maar voor wat ze waren.
Zaterdags ging ik dus naar de melkwinkel een eindje verderop in de straat en daar trof ik Dries die de bakfiets laadde.
Ik kreeg een plekje op de bakfiets en mocht daarbij niet te ver naar voren gaan zitten. Had met balans te maken enzo.
We gingen vervolgens onze buurt in en bedienden dan gezamenlijk de klanten.
Grofweg kan als "onze buurt" het gebied binnen Admiralengracht-Jan Evertsenstraat-Postjesweg en Hoofdweg worden aangemerkt)
Daarbij ging ik onder andere met een melkbus waarin een maatbeker hing de klanten langs.
Ik moest dan ook vaak de trappen op naar de verdiepingen en daar, bovenaan de trap, werd de bus op een tree gezet en vroeg de klant zoveel "kan" melk.
Volgens mij was de maatbeker die in de bus hing een halve liter. Dus als iemand twee "kan" vroeg, was dat een liter melk.
En zo werd er allerlei zuivel gekocht want Dries had een ruim assortiment op de kar.
Tijdens de rit namen we, al rijdend, de gelegenheid te baat om een boterhammetje te eten.
Dries stuurde dan met één handen als hij plotseling moest remmen liet hij het brood, half in z'n mond zittend los, want de rem zat middenvoor het zadel,
tussen je benen en je moest daar dus een hand vrij voor hebben, terwijl je met de andere hand natuurlijk bleef sturen.
Het opstappen van Dries was ook altijd vermakelijk want de bakfiets werd eerst lopend op gang geduwd en het was een zogenaamde
"doortrapper", dus de trappers draaiden altijd rond als de bakfiets in beweging was.
Dries gebruikte dan de opgaande trapper om op te stappen en dan zag je dat hij opgetild werd en op het zadel landde.
Ik zat dan steevast vrijwel vlak voor Dries in de dan tamelijk lege bak met een flesje Bulgaarse yoghurt wat ik kreeg, dat vond ik overheerlijk en
keek daar iedere week wel naar uit.
Al rijdend en yoghurt drinkend kwamen via de Willem Schoutenstraat terug bij de winkel en werd de overgebleven waar naar binnen gebracht; de dag zat
er op, het weekend begon, maar vóór ik naar huis ging werd de beurs (zo'n echte met een beugel en twee van die bolletjes) getrokken en kwam
daar een gulden uit voor de knecht van de knecht.
Mijn vader zei in voor komende gevallen: "Als de knecht een knechtje heeft, heeft de baas er twee".
En daarmee wil ik dit verhaaltje over vroeger besluiten.
Het is allemaal niet hoogdravend, maar wel iets van de gebeurtenissen die ik in m'n jeugdjaren meemaakte.
Met vriendelijke groet,
Voor reactie mail naar i.zwart13@chello.nl
Terug naar de Hoofdpagina http://www.nostalgiekrant.nl/